In Granja de Moreruela splitst de via de la Plata, die verder doorloopt naar het noorden tot in Astorga, zich af naar de via Sanabrès. Na een goeie 150 km gewandeld te hebben vanaf Granja de Moreruela op de via Sanabrès duikel ik Galicië binnen en zit middenin het bergachtige grensgebied met Portugal. Het moet er erg mooi zijn. 3 van de 4 provincies kom ik tegen : Ourense, Pontevedra en A Coruña. Lugo de 4de ben ik op mijn vorige tocht doorgewandeld.
De Noord-Spaanse regio heeft veel gemeen met Ierland en Bretagne. Niet alleen het Keltische verleden, ook het regenachtige klimaat, het vele groen en de mystieke inslag. Er staan zelfs zo'n tweeduizend dolmen in Galicië en de Galiciërs spelen evengoed als hun broedervolkeren doedelzak. De Keltische cultuur liet ook zijn sporen na in de streektaal. Het Galicisch is naast het Baskisch, het Catalaans en het Castiliaans één de vier officiële landstalen van Spanje. De Romeinen dachten dat dit noordwestelijke deel van Spanje trouwens het einde van de wereld was, het Finis Terrae waar elke avond de zon onderging.
De toevloed van pelgrims maakte van de Galicische hoofdstad Santiago de Compostela een van de belangrijkste centra van Europa. Veel wegen leiden naar 'de poort van de hemel' en naar het graf van de heilige Jakobus. De Camino Francés loodst nog steeds talrijke bedevaarders vanuit Nederland, België en Frankrijk naar dit groene stuk Spanje. Gele pijlen wijzen de weg naar de stad die de pelgrims bereiken door de Porta do Camino, de enige toegangspoort van Compostela die vroeger dag en nacht openbleef. Na een laatste steile klim bereik je het prachtige Plaza del Obradoiro, het hart van de stad. Daar vechten vier imposante gebouwen om de aandacht: het Palacio de Rajoy, het Hostal de los Reyes Católicos (nu een chic historisch hotel, of parador ), het Colegio de San Jerónimo en in het westen de Catedral, waar alle bedevaarders komen bidden. In het bureau van de bedevaarders wacht een getuigschrift op de dapperen die hun tocht tot een goed einde brachten.
Er doen veel legenden de ronde over de apostel Jakobus, een van de discipelen van Jezus. Nadat hij in Palestina was onthoofd, zou zijn stoffelijk overschot in een stenen boot zijn gelegd waarin twee van zijn volgelingen meereisden. De boot bereikte de Galicische kust, waar het dode lichaam werd begraven aan de berg Libredón. Begin negende eeuw werd het graf van Jakobus herontdekt. Op die plaats kwam een eerste kapel die het mausoleum herbergde. In 1075 werd gestart met de bouw van de Sint-Jakobuskathedraal, waarvan de Pórtico de la Gloria, de poort naar de hemel, een overweldigend romaans meesterwerk is. Het Laatste Oordeel wordt hier uitgebeeld. Maar dé toeristische attractie is de botafumeiro, het gigantische wierookvat, dat elke zondag tijdens de hoogmis van 10 uur door de kerk geslingerd wordt.
Rond het plein en de kathedraal viert de commerce hoogtij: winkels met wierookvaten, kruisen, zilveren juwelen en figa's, traditioneel in agaat. De amuletten in de vorm van een gesloten hand met de duim naar beneden beschermen tegen het slechte oog en werden vroeger verboden door de Kerk omdat ze heidens waren.
Een van de Galicische symbolen bij uitstek is de hórreo, de graanopslagplaats. De schuren in graniet staan op zes zuilen om de oogst te behoeden voor vocht en ongedierte. In de jaren 1970 werden vele hórreos vernield, nu worden ze weer opgewaardeerd.
De rias kleuren dan weer de 1.300 kilometer lange kustlijn. Via deze brede inhammen, vergelijkbaar met de Noorse fjorden, sijpelt de Atlantische Oceaan het land binnen. Dit is het meest toeristische deel van Galicië.
De toevloed van pelgrims maakte van de Galicische hoofdstad Santiago de Compostela een van de belangrijkste centra van Europa. Veel wegen leiden naar 'de poort van de hemel' en naar het graf van de heilige Jakobus. De Camino Francés loodst nog steeds talrijke bedevaarders vanuit Nederland, België en Frankrijk naar dit groene stuk Spanje. Gele pijlen wijzen de weg naar de stad die de pelgrims bereiken door de Porta do Camino, de enige toegangspoort van Compostela die vroeger dag en nacht openbleef. Na een laatste steile klim bereik je het prachtige Plaza del Obradoiro, het hart van de stad. Daar vechten vier imposante gebouwen om de aandacht: het Palacio de Rajoy, het Hostal de los Reyes Católicos (nu een chic historisch hotel, of parador ), het Colegio de San Jerónimo en in het westen de Catedral, waar alle bedevaarders komen bidden. In het bureau van de bedevaarders wacht een getuigschrift op de dapperen die hun tocht tot een goed einde brachten.
Er doen veel legenden de ronde over de apostel Jakobus, een van de discipelen van Jezus. Nadat hij in Palestina was onthoofd, zou zijn stoffelijk overschot in een stenen boot zijn gelegd waarin twee van zijn volgelingen meereisden. De boot bereikte de Galicische kust, waar het dode lichaam werd begraven aan de berg Libredón. Begin negende eeuw werd het graf van Jakobus herontdekt. Op die plaats kwam een eerste kapel die het mausoleum herbergde. In 1075 werd gestart met de bouw van de Sint-Jakobuskathedraal, waarvan de Pórtico de la Gloria, de poort naar de hemel, een overweldigend romaans meesterwerk is. Het Laatste Oordeel wordt hier uitgebeeld. Maar dé toeristische attractie is de botafumeiro, het gigantische wierookvat, dat elke zondag tijdens de hoogmis van 10 uur door de kerk geslingerd wordt.
Rond het plein en de kathedraal viert de commerce hoogtij: winkels met wierookvaten, kruisen, zilveren juwelen en figa's, traditioneel in agaat. De amuletten in de vorm van een gesloten hand met de duim naar beneden beschermen tegen het slechte oog en werden vroeger verboden door de Kerk omdat ze heidens waren.
Een van de Galicische symbolen bij uitstek is de hórreo, de graanopslagplaats. De schuren in graniet staan op zes zuilen om de oogst te behoeden voor vocht en ongedierte. In de jaren 1970 werden vele hórreos vernield, nu worden ze weer opgewaardeerd.
De rias kleuren dan weer de 1.300 kilometer lange kustlijn. Via deze brede inhammen, vergelijkbaar met de Noorse fjorden, sijpelt de Atlantische Oceaan het land binnen. Dit is het meest toeristische deel van Galicië.
De vijf rias zijn volgens de overlevering ontstaan toen God een hand op de wereldkaart legde. De Ria de Arousa is de grootste, en de middelvinger van de hand van God. De vele bateas die er liggen, doen aan oorlogsbodems denken, maar het zijn houten platforms waar mosselen, oesters en sint-jakobsschelpen gekweekt worden. Een bootexcursie vanuit O Grove brengt je tot bij de bateas , die zo'n vijftien jaar meegaan dankzij het sterke eucalyptushout. De mosselen hangen hier aan lange koorden onder water tot ze geschikt bevonden worden om te oogsten.
Tot rust komen kan op het eilandje La Toja en dat Portugal dichtbij is, merk je in Tui ; de Catedral de Santa Maria is net een versterkte burcht. Pathos is ook deze kerk niet vreemd. Een lijdende Madonna wordt met dolken afgebeeld, de dode Christus ligt onder haar in een glazen kist met kitscherig licht dat aan- en uitknippert. Na Compostela is het Castro de Santa Trega het drukst bezochte monument van Galicië. In de tweede eeuw voor Christus leefden hier ruim drieduizend mensen. Het uitzicht op de monding van de Miño en op Portugal is verbluffend.
De inwoners van de havenstad Baiona vernamen als eersten dat Columbus Amerika ontdekt had. Een van de drie schepen waarmee hij op expeditie ging, de Pinta , meerde hier op 1 maart 1493 aan. In een replica van het karveel is vandaag een museumpje ingericht dat het harde leven aan boord toen moet evoceren.
Compostela mag dan wel de bekendste stad van Galicië zijn, Vigo is met zijn 300.000 inwoners de grootste. Het kasteelpark nabij de door de Franse ingenieur Vauban gebouwde burcht biedt een mooi uitzicht op de industriestad: cruiseschepen meren aan, graniet ligt klaar in de haven om te worden verscheept. Ze lijken hier wild van standbeelden. Het monument van de arbeid brengt hulde aan noeste vissers; metselaars en zangers kregen hun standbeeld en ook voor de wilde paarden, waar ze hier zo trots op zijn, mocht een monument niet ontbreken. Het Rapa das Bestas is dan ook een van de spectaculairste feesten van Galicië. Een keer per jaar worden de paarden vanuit de bergen in de kraal verzameld om gebrandmerkt te worden.
Zelfs Jules Verne is hier in brons vereeuwigd. De Franse schrijver zit meer dan honderd jaar na zijn dood in de haven nog steeds te mijmeren op de tentakels van een gigantische inktvis. Vigo wordt vermeld in zijn boek 20.000 mijlen onder zee en daarom verdiende hij een eerbetoon, vond het stadsbestuur.
In Vigo namen veel Galiciërs, onder wie zelfs de vader van Fidel Castro, vanaf de tweede helft van de 19de eeuw noodgedwongen de boot naar Zuid-Amerika - Buenos Aires wordt weleens de vijfde provincie van Galicië genoemd. In deze eeuw lokt Galicië op zijn beurt Afrikanen en mensen uit het vroegere Oostblok. Ook zij zijn op zoek naar een beter leven.
Bron : Kathleen De Keyser / Nieuwsblad
Geen opmerkingen:
Een reactie posten